Een verrassend goed boek, vond ik. AA++ would buy again.
Nabije toekomst, aliens landen op de maan, nemen contact op met Aarde. Aliens blijken een hele reeks verschillende soorten aliens te zijn. Het gaat van humanoïde tot hive mind, in allerlei maten en vormen, elk met een eigen achtergrond, psychologie, sociologie, etc.
Ariel Blum is een gamesprogrammeur die het niet echt meer ziet zitten: zijn laatste project was een zoveelste versie van een pony-spel (genre verzorg een pony, koop er kledij voor, dat soort dingen), na zijn uren amuseert hij zich met reviews van oude games schrijven op zijn blog.
Zijn eerste idee als hij over de aliens hoort:
They have computers,” I said. “They'll have games. I'm going to find out what game the cerebrophage is playing and I'm going to review it on my blog.”
Constellation Database of Electronic Games of a Certain Complexity
Oh, en: ik ontdekte toen ik het boek al uit had dat er gewoon commentaar van de auteur on-line staat, hoofdstuk per hoofdstuk. Wijs!
Verhalen over de oorsprong van een karakter kunnen soms goed zijn (Magneto en Red Skull, bijvoorbeeld), en Doctor Doom is zeker een intrigerend karakter, maar dit is géén goede reeks, neen.
Natuurlijk dat het nooit een gemakkelijke opdracht zou worden om ergens een min of meer plausibele mengeling te maken van zigeuners, magie, technologie, Amerikanen en Russen en een fictief koninkrijk Latveria, maar serieus: Ed Brubaker had toch tenminste een beetje moeite kunnen doen om het een schijn van plausibiliteit te geven.
Zoals het nu geschreven is, begint het verhaal met een soort bucolische parodie van negentiende-eeuwse zigeuners in een vaag onbestemd Midden-Europa in de jaren, ik weet niet, 1935? 1940? – never mind dat veel zigeuners op dat moment druk bezig waren in concentratiekampen.
En dan zijn we plots in een tijd waar er communisten zijn, maar het is niet duidelijk of dat de jaren 1950 zijn of 1960 of 1970, want er wordt nu eens gesproken over een maanprogramma en dan weer niet, en dan weer zitten we in een naoorlogse atmosfeer. En ondertussen, terwijl Reed Richards raketten maakt en Von Doom in een Tibetaans klooster esoterische Von Däniken-meets-Blavatsky-dingen doet, loopt er in Latveria een operettebaron rond die operettekoning wordt.
Le Sceptre d'Ottokar, beste Brubaker, kan niet zomaar getransplanteerd worden naar 1970.
Euh neen, dus. Ik kon geen suspension of disbelief opbouwen, zelfs geen paar pagina's aan een stuk.
En een reeks van zes nummer was écht veel te lang voor het verhaaltje dat er och here maar verteld wordt. Op een derde of de helft van de pagina's was dit misschien nog te redden geweest. Zeer misschien.
Maar zoals het nu is: neen bedankt. Want misschien nog het ergste van al: Doom komt op elk ogenblik van zijn leven over als een klein kind, zonder welke diepgang dan ook, jaloers, wraakzuchtig, nodeloos wreed, en onbezonnen. Bah.
Het is 2054 en de belangrijke landen hebben niet genoeg leger, en eigenlijk ook niet genoeg zin, om overal ter wereld VN-vredes- of andere missies te gaan uitvoeren. Met een krappe meerderheid in de Veiligheidsraad besluit de VN zijn militaire operaties te outsourcen. De eerste test-case wordt een conflict in Koerdistan, dat toevertrouwd wordt aan Multicorps Security Inc.
Douglas Pistoia, ex-voetballer, hoogopgeleid, charismatisch, zoekt werk maar vind er geen. Tot hij een aanbod krijgt van Multicorps, en voor hij het weet zit hij als officier middenin een high tech VN-missie in Turkije. De soldaten zien er uit alsof ze in Halo meespelen; ze worden Cyclopen genoemd wegens alsdat ze een camera op hun helm hebben staan, waarmee al wat ze zien opgenomen wordt.
En uitgezonden op televisie, soms zelfs live. Eén van die live-uitzendingen is Pistoia's eerste gevechtsmissie, hij valt meteen op wegens heldendaad, en wordt op en een ik en een gij de posterboy voor de hele operatie, met een eigen reality show.
Ho-hum.
Het is een beetje een soep van invloeden en al veel vroeger veel meer geziene dingen — ik zag zo op het eerste gezicht wat megacorporaties-met-militaire-arm genre-Weyalnd-Yutani in, en Philip K. Dick-dystopie, en een vleugje Starship Troopers, en wat Robocop-gebruik-van-media... tja.
Het tekenwerk is, mja, functioneel en goed genoeg. Ik krimpte letterlijk in elkaar (acht waar, letterlijk, niet figuurlijk letterlijk) toen ik een eerste keer een beeld zag waar de flood fill in Photoshop niet ge-anti-aliased was, maar bon. 't Is niet alsof het lelijk is of zo, het voelt gewoon allemaal slordig en snel snel getekend aan, zonder noemenswaardige decors of details, en redelijk modderig van palet.
De reeks werd mij aangeraden, ik dus wacht dus wat af tot ik het vervolg gelezen heb (in plaats van het gewoon te laten liggen, wat mijn eerste instinct zou zijn).
Maar als het straks allemaal blijkt te gaan om conflicten die uitgevonden worden voor de kijkcijfers, en dat het hoofdpersonage daar langzaam maar zeker achter komt en uiteindelijk een revolutie of zo start tegen die megacorporatie, zal ik heel kwaad zijn.
Tienduizenden en tienduizenden foto's heeft ze genomen, Vivian Maier, en ze heeft ze aan niemand laten zien.
Toen ze overleed en haar eigendommen verkocht werden, kocht een lokale historicus een kist met een leven vol negatieven. Coming soon to a documentary festival near you!
Over het boek zelf moet er niet Veel gezegd worden: prachtige, intrigerende, boeiende foto's. Degelijk gedrukt, ook. Een kniesoor zou kunnen klagen dat er weinig of geen informatie over Maier in staat, en helemaal geen bij de foto's, zelfs geen plaats of datum.
Niet naar kniesoren luisteren. Kopen, dit boek. En verzin bij elke foto — alleen of met de kinderen — een eigen verhaal.
Zeer aangeraden.
Mark Millar is geen verkeerde schrijver, en ik lees zijn boeken al lang met veel plezier.
Supercrooks is een verhaaltje in een universum zoals Superior, Nemesis, Kick-Ass en andere: superhelden en superschurken, maar geen karakters die we kennen van ergens anders. En op de een of andere manier menselijker dan we vaak gewoon zijn.
Carmine, een oude old-school superslechterik (van het genre geen krachten en enkel een ray gun om te vechten) die al jaren niet meer vecht doet een misstap: hij probeert een casino te bestelen, en dat loopt verkeerd af.
Hij krijgt een ultimatum: verzamel 100 miljoen dollar, of anders. Hij was in zijn tijd zo'n beetje de mentor van iedereen die iemand was, en gaat om hulp bij zijn oude poulain Johnny Bolt, die net na nog maar eens vijf jaar uit de gevangenis komt en die het net aan het proberen goed maken was met zijn lief.
...en die meteen een plan bedenkt om aan het geld te geraken: verzamel een hele groep slechteriken en doe een slag in het buitenland. In Spanje, want wie heeft al ooit gehoord van een Captain Spain?
Kluten en esbattementen, een leutig verhaaltje en een leutig einde. Meer moet dat soms niet zijn.
Onder de dingen die mij ondertussen erg beginnen tegen steken bevinden zich spek en zombies.
Spek, omdat, serieus: bacon? Het is gewoon gezouten vet vlees, dat eventueel krokant kan gebakken worden, en dat als smaakmaker niet verkeerd is in stoemp, of zoals bij ons dit weekend nog rond witloof met gehakt in het midden. Maar in ‘s hemelsnaam, maak er niet het allerbeste voedsel ooit ooit van. En hou alstublieft op met dat eeuwige om nom nom bacon, alsof het ambrozijn was, godenspijs recht van de Olympos nedergedaald.
Idem me zombies, ongeveer. Waar bacon mij gewoon irriteert omdat het irritant is, geef ik ruiterlijk toe dat het gedoe rond zombies tegenwoordig mij irriteert omdat ik het ergens niet eerlijk vind dat iets waar ik al jàààààààren plezier aan beleef. Als jonge tiener uit het niets Night of the Living Dead en Dawn of the Dead ontdekken, dat doet iets met u. En dan zien dat de recente zombie-hype, dertig jaar na datum, met zo ongeveer tegelijkertijd de Walking Dead-serie en Max Brooks' Zombie Survival Guide, zombies uit hun ghetto gehaald hebben: dat doet raar, ergens.
Euh. Nu ik erover nadenk, het is eigenlijk alleen de hype rond bacon die mij tegensteekt, dat met die zombies is gewoon een geval van get off my lawn en ik-kende-dat-al-als-gulder-nog-niet-geboren-waart-hipsterisme. Ahem.
Walking Dead heb ik gelezen en bekeken op tv, maar Max Brooks had ik nog niet gelezen. Een vriend (die trouwens als personage voorkomt in de comic van The Walking Dead, how cool is that?) raadde mij World War Z aan, dus bij deze.
Helaas. Met alle sympathie voor Max Brooks, en omdat het de zoon van Mel Brooks is, is dat enorm veel sympathie, maar ik vind dit geen echt goed boek.
Het idee erachter is eenvoudig: er is ergens in China iets gebeurd, waardoor er een soort virus of zo losgekomen is, waardoor mensen sterven en dan weer “levend” worden, en dan gho ja, alle mogelijke tekenen van klassieke zombies vertonen. Het boek is geschreven jaren na datum, op een moment dat alles weer ongeveer onder controle is, en geeft in een hele reeks interviews met betrokken personen het verhaal van de Zombie-Oorlog.
Problemen die ik ermee heb, op een rijtje:
Leven is zoals een boek: elk boek heeft een einde, en hoe graag ge het boek ook leest, er komt altijd een laatste bladzijde, en dan is het boek gedaan.
Brás de Oliva Domingos is een schrijver, in de zin van “bezig aan zijn boek maar het is er nog niet en het wil niet echt lukken”. Zijn vader is een wereldberoemde schrijver, en overdag werkt Brás bij de krant, waar hij doodsberichten schrijft.
En dan sterft hij, op zijn 32 jaar, stomgaweg doodgeschoten op zijn verjaardag tijdens een overval op een café.
Brás de Oliva Domingos is op reis met zijn beste vriend Jorge. Hij wil de wereld zien en dingen meemaken, en het wringt, want hij wil ook op tijd terug thuis zijn voor een jobinterview. En dan komt hij een meisje tegen, en dan sterft hij, 21 jaar oud, ‘s nachts verdronken op zee.
Tegen het derde hoofdstuk is het patroon duidelijk: Brás leeft, en sterft. Soms heel jong, soms ouder. En in elk verhaal komen we meer te weten over hem en zijn leven.
Daytripper is geen bovennatuurlijk of science fictionverhaal, met alternatieve universums en tijdreizen of doden die weer levend worden. Het is een reeks what ifs, telkens rond een belangrijk stuk van zijn leven: jeugd, ouders, zoon, relaties, vriend.
En het is machtig, machtig goed. Ga het nu kopen.
Oooo zo'n triestig verhaal.
The Thousand Sons zijn het XVde legioen, onder Primarch Magnus. Duizend zonen, omdat ze op een bepaald moment in hun geschiedenis maar met een duizendtal over waren: er is iets instabiels aan hun genen waardoor ze zowat biologisch dreigden te ontploffen — en fenomeen dat we ondertussen al meer dan een paar keer hebben zien gebeuren als een Chaos-entiteit een menselijk lichaam gaat bewonen.
Ze zijn wanhopig, tot uiteindelijk hun primarch er een einde aan slaagt te maken. Magnus is een uitzondering onder de zonen van de Keizer: veruit de meest intelligente, veruit de meest nieuwsgierige, nooit het contact verloren met zijn vader, en al van zijn geboorte bijna even thuis in Warpspace (Immaterium, Empyrean, Ether, kies uw naam) als in de “echte” wereld.
De Thousand Sons zijn zoals Magnus: nieuwsgierig, gefocust op kennis, en niet half bang van buitendimensionele dingen. Wat een andere een familiar zou noemen, noemen zij een tutelary, en het blijkt een niet zo voor de hand liggende meester-dienaarrelatie te zijn. Er zijn Thousand Souns die gedachten kunnen controleren, er zijn er die dingen doen met vuur, er zijn er die in de toekomst kunnen zien... enfin, ‘t is niet moeilijk te zien dat daar miserie van kan komen.
Wat dan ook gebeurt. En dat het nog maar eens de mensen zijn met de beste bedoelingen die het ergste vallen.
Toch wel een van de betere Horus Heresy-boeken sinds een paar, vond ik.
Norman Osborne is schielijk komen te gaan, en een schimmige Crime Master heeft de New Yorkse onderwereld overgenomen. Peter Parker is reporter bij The Daily Bugle, zijn vriend Robbie Robertson is dat bij The Negro World. Robertson wil een interview doen met Doctor Otto Octavius, de meest briljante bioloog van het land, die een hoofdkwartier heeft opgezet op Ellis Island.
Met vreemde dierenproeven, en hola kijk nu, we krijgen voorafspiegelingen van nazi-experimenten en hop! het spel zit op de wagen.
Peter Parker blijft anders dan anders, de wereld blijft interessant — yep, het vervolg op Spider-Man Noir bevestigt: dit is een universum waar ik graag meer zou uit lezen.
The Joker in Joker ziet er precies uit als the Joker in The Dark Knight, en is even donker.
Het verhaal speelt zich buiten andere Batman-continuïteiten af, in een wereld waar the Joker net ontslagen is uit Arkham Asylum, terugkomt in de stad, en merkt dat hij niets meer in handen heeft. Verteller van dienst is ene Jonny Frost, een vierderangscrimineel die eerder toevallig in de inner circle van the Joker raakt.
Geen superhelden, alleen kapotte mensen, hier. Leutig is anders, want echt iedereen is op zijn eigen manier kapot. Flitsen bekend volk: Harley Quinn, Riddler, Penguin, Batman zelfs eventjes, maar daar gaat het helemaal niet over.
We krijgen een kijk op wat het is om te werken voor een krankzinnige misdadiger. Jonny vindt het in het begin allemaal spannend, maar dat blijft niet lang duren: er is absoluut niets grappigs aan een kranzinnige psychopaat als baas. En er is absoluut zeer weinig grappig aan het leven van the Joker.
Verder wél aangeraden.
Het gaat crescendo, met de Noir-boeken van Marvel die ik lees. Spider-Man Noir is beter dan Daredevil Noir dat beter was dan Iron Man Noir.
Het is 1933 en depressie; Peter Parker wordt opgevoed door zijn tante May, die zowaar een socialistische agitator lijkt. Peter vindt een mentor in Ben Urich, de sterreporter van de Daily Bugle. Waar Urich het eigenlijk allemaal niet echt meer ziet zitten, is Parker gedreven en idealistisch: onrecht moet bestreden wordne, and all that.
Slechterik van dienst is Norman “Goblin” Osborne, de eigenlijke baas van de stad. Hij doet zich voor als een soort weldoener, maar voert eigenlijk een schrikbewind in de stad, heeft politie, politici en uiteindelijk zelfs de Bugle in de hand, en onderhoudt een menagerie aan ex-circusfreaks als enforcers.
Fijne alternatieve take op Spider-Man. Ik denk dat ik maar eens het vervolg lees ook.
Jawel, véél beter dan Iron Man Noir. Het ligt er ongetwijfeld aan dat Daredevil zich veel beter leent tot film noir-achtige toestanden, wegens veel grimmiger en menselijker en dichterbij dan de superrijke miljardair Tony Stark.
Nu ja, “veel beter leent”: Murdock en Foggy zijn prové-detectives, en ze hebben wat andere kledij en er rijden andere auto's rond, maar voor de rest had het min of meer een klassiek Daredevil-verhaal kunnen zijn.
Niet dat daar iets verkeerd mee is, natuurlijk. En de tekeningen zijn uitstekend.
I dunno.
Het is allemaal wat dunnetjes, deze herpositionering van Tony Stark naar 1939. Indiana Jones meets Iron Man, met Namor als een soort Kapitein Nemo en Pepper Potts als een soort Dr. Watson / Boswell die Stark's avonturen overal ter wereld naar pulp-journalistiek vertaalt.
Niet echt mijn ding, en Scott Snyder is nochtans de meneer van American Vampire, dat wel mijn ding is.
Misschien is het gewoon omdat het veel te kort is.
Jamaarja, dat is valsspelen hé, Mike Lee: ‘t is geen anthologie en ‘t is geen novelle, ‘t zijn gewoon twee verhalen van elk 200-of-zo bladzijden, elk afwisselend een hoofdstuk.
Zo ongeveer het enige dat de twee verhalen bindt, is dat het over de Dark Angels gaat. En voor de rest heeft het een geen neerslag op het ander, of omgekeerd.
Verhaal één is een onmiddellijk vervolg op Descent of Angels, waar op het einde Luther (en Zahariel en een resem anderen mee) naar Caliban gestuurd werden. Het begint met de hoop dat ze weldra weer zullen opgeroepen worden om mee te vechten, eerder dan niet veel meer te doen dan de industrialisering van Caliban zien gebeuren en nieuwe recruten trainen, maar na een paar jaar wordt duidelijk dat ze eigenlijk quasi-verbannen zijn.
Fast forward 50 jaar, en er blijken spanningen te zijn en rebellen onder de inboorlingen van Caliban; wat zou daar allemaal achter kunnen zitten, ra ra, zou er misschien iets van Chaos of Warp-dings zijn? Zahariel op onderzoek!
Verhaal twee heeft het over een kleine groep space marines onder leiding van hun primarch, Lion El'Jonson, die een cruciale industriële installatie (enfin ja, een forge world, maar ‘t komt op ‘t zelfde neer) uit de handen van de troepen van Horus probeert te houden.
Onverwacht verraad, en dan een gevecht against overwhelming odds, en op het einde een twist: ‘t is allemaal redelijk par for the course, ondertussen.
Het was hetzelfde gevoel als in, mmmm... 1983, toen ik dronken van bijna-volwassenheid mijn eerste boeken in de volwassenenbibliotheek ging uitlenen. Om de één of andere reden had ik thuis van alle duzende volwassenenboeken die er stonden alleen nog maar science fiction gelezen, maar in de openbare bibliotheek vond ik in de rayon science fiction alleen maar dingen die we thuis al hadden en die ik al gelezen had.
Thuis waren ze grotendeels in Franse vertaling, en dat viel eigenlijk beter mee dan veel van de Nederlandse vertalingen, vol Hollandsismen en vreemde znswendingen. Bruna en Meulenhoff SF hadden een aantal degelijke Jack Vances en Michael Moorcocks, maar de afdeling SF en Fantasy (het etiket: vier bollen van afnemende grootte boven en in elkaar, als de staart van een Bibendum mocht die een staart gehad hebben) was snel uitgelezen.
En dus moet het ergens in de loop van 1983 zijn dat ik verder keek, en de spionageromans ontdekte. The Bourne Identity was de eerste, en ‘t was meteen raak. Vast-ge-haakt van begin tot einde.
Ik heb uiteraard meteen de hele rayon uitgelezen, en dan thuis ook maar verder gedaan (inclusief de Verboden Vruchten van Gérard de Villier, mhuhuhu). Ales van Ludlum gelezen en blijven volgen, en Le Carré, en Len Deighton, en zoveel andere, en op zes jaar tijd meer gelezen over Koude Oorlog en Tweede Wereldoorlog dan ik me nu eigenlijk nog kan herinneren.
Dat is allemaal min of meer gestopt toen ik naar de universiteit ging, in het optimisme van De Muur Is Gevallen, en dan in de sombere realisatie, geen twee jaar later, dat het allemaal naar de kloten was, de droom van een vreedzaam Europa.
Vandaar dat ik Fatherland nooit gelezen had. Natuurlijk dat ik wist waarover het ging, ‘t is tenslotte een klassieker van de alternatieve geschiedenis (tiens, besef ik net, ik ben zwaar althist beginnen lezen net rond de periode van de oorlog in Joegoslavië, een psychanalyst uit de jaren 1960 zou er wellicht iets van kunnen maken), maar nooit verder dan het begin geraakt.
Geen idee waarom, eigenlijk, want toen ik het vanavond begon te lezen was ik vanaf de eerste pagina gegrepen, en heb ik het in één ruk door helemaal uitgelezen.
Om maar te zeggen dat het een uitstekend boek is, dat zich afspeelt in 1964, in de week voor de 75ste verjaardag van Adolf Hitler in een Duitsland dat de oorlog gewonnen heeft. Waar een ogenschijnlijke doordeweekse verdrinkingsdood het begin is van een bijzonder spannend verhaal.
Kopen, en lezen, mocht dat nog niet gebeurd zijn.
Liberty Meadows is een opvangtehuis voor dieren. Brandy is er dierenpsychiater, Frank is er dierenarts. Frank is verliefd op Brandy maar durft het haar niet te zeggen. En dan lopen er ook nog dieren rond: Ralph de dwergcircusbeer, Leslie de hypochondrische kikker, Truman de eend en zijn teckel Oscar, Dean het male chauvinistic pig, een psychotische koe met gekkekoeienziekte, Khan de reuzenmeerval.
Uh huh, ja.
Een mengeling van pin-ups (Brandy) en Rubrique à Brac (Frank Cho's alter ego is een chimpansee die zijn lezers rechtstreeks aanspreekt en mij heel de tijd aan Professeur Burp doet denken) en Calvin & Hobbes: them's all good eats.
Het is geen enorm origineel concept, natuurlijk: een man en een vrouw die op elkaar verliefd zijn, elkaar telkens verliezen en weer terugvinden, door de tijd of de dood of dergelijke. The Time-Traveler's Wife, bijvoorbeeld, of Snowed in at Wheeler Street, een duet van Kate Bush met Elton John over twee verliefde tijdreizigers die elkaar altijd nét missen, in de tijd van Nero, de Franse Revolutie, de Tweede Wereldoorlog, Nine-Eleven. Of nog, het meer dan uitstekende Replay, waar een man van 43 sterft en weer wakker wordt, met zijn herinneringen intact, in zijn eigen achttien jaar oude lichaam. En alles kan rechtzetten dat mis liep. En dan wéér sterft en weer wakker wordt, maar net iets later. En opnieuw, en opnieuw, en opnieuw: telkens iets vroeger sterven, telkens iets later terugkomen. En ergens onderweg komt hij ook een vrouw tegen.
Not quite as high-concept, deze Grim Leaper. Lou Collins overlijdt, en wordt weer herboren in het lichaam van iemand anders, en overlijdt opnieuw, en opnieuw, en opnieuw. En dan, in zijn ondertussen veertiende lichaam, komt hij plots een Ella tegen. Ella zit in dezelfde schuit. En ‘t is liefde op het eerste gezicht:
En voor de rest is het een liefdesverhaaltje, eigenlijk. Dood gaan, elkaar terugvinden in een nieuwe lichamen, zotte dingen doen in de wetenschap dat ze toch weer herboren worden in nieuwe lichamen, en herbeginnen.
Tot Lou plots herboren wordt in zijn oude lichaam, en het weer de ochtend na zijn allereerste dood is.
Gho ja, een leutig tussendoortje.
Wel aangenaam verrast door de korte verhaaltjes op het einde van elk nummer: een paar bladzijden lang, telkens op het thema “Love to die for” (denk Murder Ballads). Alleen al voor die verhalen zou ik Grim Leaper aanraden.
Steampunk! De premisse: Helen Keller (ja, die Helen Keller) krijgt een speciaal soort bril, een omnicle, waardoor ze kan zien.
En een soort superheld wordt. Het speelt zich af in de periode van President McKinley, in 1901, met Alexander Graham Bell en Elisha Grey, en ik vond het veelbelovend, maar helaas: te kort om personages van vlees en bloed te maken. Het waren vier nummers, en dat was dat. Jammer dat het gedaan is, wel. Kreisberg behandelt het gegeven trouwens met verbazend veel respect voor de vrouw Helen Keller.
Kijk zie, ‘t is nog eens Victoriana. Er zijn Jack The Ripper-achtige toestanden aan de gang (Spring-heeled Jack, die Dear Boss-brief), en een jonge politiekerel moet op onderzoek. Hij roept, tegen zijn zin, de hulp in van Dr. Jekyll.
Jekyll zit na een faliekant in een moord afgelopen experiment (twee keer raden wat dát zou kunnen geweest zijn, eh heh heh) in de gevangenis, uiteindelijk mag hij mee op onderzoek, gebruiken ze alsnog zijn elixir, en helemaal uiteindelijk vinden ze wat de moorden precies waren.
Beetje clichématig allemaal, maar wel genietbaar.
De Oscars van de comics zijn de Eisners. ‘t Is niet moeilijk te raden waarom: Eisner was een beest. Contract with God wordt wel eens de eerste Graphic Novel genoemd, en we kunnen nog lang discussiëren of dat al dan niet het geval is. Wat er ook van weze, dit is een tijdloos meesterwerk.
Eisner heeft het in vier verhalen over de (Joodse) inwoners van een gebouw in de Bronx. Lees dit in de jaren 1970, 2010 of 2070: het blijft even overeind.
Samantha Rey is 16, en kan plots blijkbaar door de tijd reizen. Mooi getekend, herkenbare situaties (enfin ja), piraten, wat science fiction, beetje Buffy-achtige dinges hier en daar: iets voor schoolkinderen.
Ik vond het ook wel wijs hoor, maar ik zou niet uit mijn weg gaan om het te kopen.
Tenzij dit meer blijkt te zijn dan een scholierenserie, en ze de hele Sigilverse heropstarten, natuurlijk. Ha!
Hierzie. Het gevoel dat ik had bij Mystery Society is hier gewoon het geval: dit is geschreven als een script, en dan in een comic gegoten, en nu zou het naar het schijnt weer verfilmd worden.
De Verenigde Staten worden al 200 jaar geregeerd door een kaste van aristocraten. Genetisch van de gewone mensen verschillende aristocraten, vermoed ik: het wordt aangegeven met lichtgevend wit haar in de comic, maar ik vermoed dat ze intelligenter zouden kunnen zijn, of meer risico's duren nemen, of iets in die zin.
Stof voor mooie dingen natuurlijk: aristocratie en verval, verboden liefdes, allerlei. Iemand zou daar dringend eens een kwaliteitstelevisieserie over moeten ma... sorry? hoezo? ah, juist, Kings is ondertussen al een hele tijd afgevoerd. Dank u om er mij aan te herinneren.
Hopen op die Megas-serie dus maar?
De Lovecraftkenners steigeren (Jamaar, The Dunwich Horror was in 1924 nog helemaal niet geschreven! Hela, Lovecraft leerde zijn vrouw helemaal niet zo kennen! Hey, Lovecraft had stapels goeie vrienden en was bijzonder aangenaam gezelschap!) maar euh: de premisse van het verhaal is dat Lovecraft de Necronomicon erfde van zijn vader, die er gek door geworden was, en dat hij wel degelijk de onspreekbare akeligheden in onze wereld zag. En zo.
Oh, de tekeningen van Breccia: mijn ding.