Het begint met de naam van het hoofdpersonage, die niet zijn echte naam is omdat namen dingen zijn die tegen u kunnen gebruikt worden: Bob Oliver Francis Howard. En het gaat verder met de ene na de andere referentie die wel lijkt gemaakt voor triestigaards gelijk mij, opgebracht op computers en science fiction en spionageromans en Lovecraft.
En het is niet dat Stross heel de tijd bofh, get it? get it? zegt, wel integendeel, en dat maakt het zo fijn om lezen.
Niet, haast ik mij te zeggen, dat dit een uitstekend of zelfs een goed boek is: het voelt allemaal wat gemaakt aan, meer een opeenvolging van kunstjes en set pieces dan een boeiend verhaal. Maar het hart van Stross zit op de juiste plaats, en voor mij was de epiloog, een essay over spionageromans en horrorverhalen, en hoe het ene eigenlijk het andere is, zowat evenveel de moeite als de novelle en het extra verhaal dat er bij zat.
En meer dan het verhaal en de gimmicks, is de wereld de moeite waard: een wereld waar contact met buiten-wereldse entiteiten (noem ze “demonen” voor het gemak) mogelijk is, onder welbepaalde omstandigheden, die weliswaar wetenschappelijk verantwoord zijn, maar dan van het type “any sufficiently advanced technology”, met “technology” vervangen door “mathematics”.
Dan krijgen we een Duitsland waar het Thule-gezelschap naast anti-Joods en anti-communistisch ook echt occulte theorieën ontwikkelen en gebruiken, waar de Holocaust eigenlijk mensenoffers waren, waar de verschillende grootmachten elk hun eigen occulte departementen hebben.
En waar we nu in volle Koude Oorlog zitten, met Bob Howard als verse recruut in de Britse Laundry. Len Deighton meets Dr. Dee, als het ware.
Twee verhalen in dit boek: The Atrocity Archive, waar Howard te maken heeft met onder meer de Duitse Ahnenerbe-SS uit de Tweede Wereldoorlog, en The Concrete Jungle, waar het over een hacker gaat die vieze dingen wil doen met de veiligheidscamera's in Engeland.
Fijn om lezen, maar vooral dan voor de wereld, en minder voor de personages en het verhaal. Wel benieuwd naar het vervolg.
‘t Is Dunwich Horror meets James Bond met wat Terry Pratchett erbij!
Bob Howard wordt op missie gestuurd naar een tropische plaats, er zijn casino's en auto's en gadgets, er is een femme fatale en seks en een krankzinnige miljardair en een jacht: ‘t is helemaal een James Bond-verhaal. Oh, en er zijn ook Deep Ones en magie alles, natuurlijk.
Veel beter geschreven dan Atrocity Archive, vond ik. En even fijn om hap-snel-weg te lezen op vakantie.
David Foster Wallace ligt nog altijd op mijn maag. Ik vond er niets aan, maar dat was duidelijk verkeerd want ik wist er niet genoeg van af en ik oordeelde alleen op hoe het op mij overkwam in plaats van erover na te denken en de context te kennen, en nu voel ik mij nerveus als ik een boek lees, en durf ik bijna niet te zeggen of ik het goed of slecht vind.
Ik had een reeks boeken staan op mijn Kindle waar ik niet meer van wist waarom ik ze erop gezet had, waar ze over gingen, of wat. The Fault in Our Stars was de eerste op de lijst, en ik durfde er bijna niet aan beginnen zonder eerst te gaan lezen wie de auteur is, wat het doelpubliek, wat de rest van de wereld er van vindt en dus met welke instelling ik eraan moest beginnen.
Voor de duidelijkheid: ik heb het niét gedaan. Ik wist dus niet of het science fiction zou zijn (met die “stars” in de titel), of dat het over Shakespeare zou gaan (“the fault, dear Brutus, is not in our stars”), of het beroemd of populair of obscuur of verguisd was.
Het bleek te gaan over een meisje van zestien met kanker, dat iedereen had opgegeven toen ze dertien was, maar dat blijft leven. En hoe ze verliefd wordt op een jongen van zeventien in haar support group, een ex-basketballer met een geamputeerd been die genezen is van kanker. En over haar favoriete boek, dat ook over een meisje met kanker gaat, en dat in medias res stopt, en dat ze enorm graag zou willen weten hoe het verhaal afloopt.
‘t Is een mooi, ontroerend boek, dat akelig dicht op het been schrijft over kanker en slepende ziekten en wat dat doet met een mens. Dat erin slaagt om zowel erg grappig als romantisch als ontroerend te zijn. “Dit zou Zelie echt eens moeten lezen”, dacht ik. Niet omdat het een kinderboek is, maar omdat het denk ik helemaal iets voor haar zou zijn.
En neen, ‘t is geen literatuur. Maar ik ga er niet over neuten, dat de twee komma vijf hoofdpersonages schrikbarend perfect zijn (alleen de hoofpersonages, gelukkig, er zijn ook andere), dat geen enkel mens écht spreekt zoals zij spreken (in de traditie van Buffy the Vampire Slayer, that is), en dat het licht is op het intrige en het heel hard nadenken: ik vond het een fijn, mooi boekje.
Ik ben tegen mijn gewoonte nu net toch maar gaan kijken op het internet wat het eigenlijk is en wat andere mensen ervan vonden. Blijkt: nummer één bij Amazon en Barnes&Noble zes maand voor het verschenen was, verschrikkelijke internethype wegens sociale media, 4.5 sterren met meer dan 4000 reviews bij Amazon, TIME Magazine's #1 Fiction Book of 2012, Entertainment Weekly Best Fiction Book of 2012, #1 New York Times Bestseller, #1 Wall Street Journal Bestseller, New York Times Editor's Choice, Huffington Post Best Books of 2012, tralala. Binnenkort verfilm, ook.
Het is wat het is, vind ik: een mooi jeugdboek. En daar is niets verkeerd mee.
Hola, dacht ik bij de eerste bladzijde: ik beklaag de vertalers die hier iets van moeten maken.
Gatver, dacht ik een paar bladzijden later: dat soort gimmicky schrijverij, met van die muren tekst zonder paragrafen en zinnen van ettelijke bladzijden lang - was ik dat niet al zeer zwaar beu gelezen in de middelbare school, ergens na De man die zijn haar kort liet knippen?
(En neen, het is inderdaad geen goed teken als ik begin te schrijven over een boek terwijl ik het nog aan het lezen ben. Da's meestal dat ik bang ben dat het me niet zal aanstaan. Zucht.)
Het was al lang geleden, maar ik voel me na nog een paar tiental bladzijden als een kanaalzwemmer die net vertrokken is aan Cap Gris Nez, en plots blijkt in erwtensoep te zwemmen. ‘t Is ongetwijfeld voedzaam en goed voor u, maar erin zwemmen? Aangenaam is anders.
Ergens eind 1656 schreef Blaise Pascal: “Mes Révérends Pères, mes lettres n'avaient pas accoutumé de se suivre de si près, ni d'être si étendues. Le peu de temps que j'ai eu a été cause de l'un et de l'autre. Je n'ai fait celle-ci plus longue que parce que je n'ai pas eu le loisir de la faire plus courte.” Ik vrees dat Wallace ook ergens tegen een tijdslimiet gelopen is, hier kon nog verschrikkelijk hard in gesneden worden.
En dan vraag ik me plots af of ik aan het lezen ben over personages, dan wel over karikaturen van personages? Ik weet het niet. Eéndimensionaal zullen ze wel niet zijn, vermoed ik, daarvoor worden er echt veel te veel woorden geschreven.
Maar er is zoiets als overdrijven. Een persoon neerzetten in ettelijke bakken zinnenbrij van pointillistische stream of consciousness, en dan aan de lezer overlaten om er iets uit te distilleren, da's ook een optie. Ik ben persoonlijk meer een voorstander van boeken waar de schrijven er zélf net wat meer werk in steekt.
Nog maar 6% van het boek, en less zou verdomd serieus veel more zijn, dacht ik bij het begin van §7. ‘t Is voorlopig vooral fucking vermoeiend, David Foster Wallace.
Ik lag in bed toen ik aan 11% van het boek raakte, en ik kreunde luidop “urgh, néé”. “Author's Foreword”, is de titel van het hoofdstuk, en het is exact dat: DFW die ons aanspreekt. Om ons, ook weer veel te lang en veel te gedetailleerd, uit te leggen dat het écht allemaal gebeurd is. Manifest niet, natuurlijk, hij zegt het zélf, alleen “The characters and events in this book are fictitious” is echt écht waar. Cringe. Cringe, cringe, cringe. Scholier-van-twaalf-cringe.
...en dan gaat het gewoon weer verder, het boek. 16%, en alweer ettelijke pagina's over een jongen die veel zweet. Ik weet op het eerste gezicht niet of het een nieuw personage is of niet. En ik heb bij deze besloten niet meer álle voetnoten te lezen.
(nog een paar dagen verder) Ik weiger dit boek neer te leggen.
Ik lees hier en daar flitsen van dingen die graag zou lezen, ik vermoed dat er ergens iets aan de hand is en dat ik op termijn zal zien dat wat een eindeloze reeks onverbonden nonsens lijkt, eigenlijk een ingenieuze kaleidoskoop zal zijn, maar miljaar.
Ik zit over de helft van het boek, zegt de teller van mijn Kindle me, en het steekt me als sinds veel te veel tijd enorm veel te veel tegen. Hier en daar een flits en dan weer een dood eind, dat is het patroon zowat tot nog toe. Kijk, omdat gedeelde smart halve smart is, bij deze §25:
‘Irrelevant' Chris Fogle turns a page. Howard Cardwell turns a page. Ken Wax turns a page. Matt Redgate turns a page. ‘Groovy' Bruce Channing attaches a form to a file. Ann Williams turns a page. Anand Singh turns two pages at once by mistake and turns one back which makes a slightly different sound. David Cusk turns a page. Sandra Pounder turns a page. Robert Atkins turns two separate pages of two separate files at the same time. Ken Wax turns a page. Lane Dean Jr. turns a page. Olive Borden turns a page. Chris Acquistipace turns a page. David Cusk turns a page. Rosellen Brown turns a page. Matt Redgate turns a page. R. Jarvis Brown turns a page. Ann Williams sniffs slightly and turns a page. Meredith Rand does something to a cuticle. ‘Irrelevant' Chris Fogle turns a page. Ken Wax turns a page. Howard Cardwell turns a page. Kenneth ‘Type of Thing' Hindle detaches a Memo 402-C(1) from a file. ‘Second-Knuckle' Bob McKenzie looks up briefly while turning a page. David Cusk turns a page. A yawn proceeds across one Chalk's row by unconscious influence. Ryne Hobratschk turns a page. Latrice Theakston turns a page. Rotes Group Room 2 hushed and brightly lit, half a football field in length. Howard Cardwell shifts slightly in his chair and turns a page. Lane Dean Jr. traces his jaw's outline with his ring finger. Ed Shackleford turns a page. Elpidia Carter turns a page. Ken Wax attaches a Memo 20 to a file. Anand Singh turns a page. Jay Landauer and Ann Williams turn a page almost precisely in sync although they are in different rows and cannot see each other. Boris Kratz bobs with a slight Hassidic motion as he crosschecks a page with a column of figures. Ken Wax turns a page. Harriet Candelaria turns a page. Matt Redgate turns a page. Ambient room temperature 80° F. Sandra Pounder makes a minute adjustment to a file so that the page she is looking at is at a slightly different angle to her. ‘Irrelevant' Chris Fogle turns a page. David Cusk turns a page. Each Tingle's two-tiered hemisphere of boxes. ‘Groovy' Bruce Channing turns a page. Ken Wax turns a page. Six wigglers per Chalk, four Chalks per Team, six Teams per group. Latrice Theakston turns a page. Olive Borden turns a page. Plus administration and support. Bob Mc-Kenzie turns a page. Anand Singh turns a page and then almost instantly turns another page. Ken Wax turns a page. Chris ‘The Maestro' Acquistipace turns a page. David Cusk turns a page. Harriet Candelaria turns a page. Boris Kratz turns a page. Robert Atkins turns two separate pages. Anand Singh turns a page. R. Jarvis Brown uncrosses his legs and turns a page. Latrice Theakston turns a page. The slow squeak of the cart boy's cart at the back of the room. Ken Wax places a file on top of the stack in the Cart-Out box to his upper right. Jay Landauer turns a page. Ryne Hobratschk turns a page and then folds over the page of a computer printout that's lined up next to the original file he just turned a page of. Ken Wax turns a page. Bob Mc-Kenzie turns a page. Ellis Ross turns a page. Joe ‘The Bastard' Biron-Maint turns a page. Ed Shackleford opens a drawer and takes a moment to select just the right paperclip. Olive Borden turns a page. Sandra Pounder turns a page. Matt Redgate turns a page and then almost instantly turns another page. Latrice Theakston turns a page. Paul Howe turns a page and then sniffs circumspectly at the green rubber sock on his pinkie's tip. Olive Borden turns a page. Rosellen Brown turns a page. Ken Wax turns a page. Devils are actually angels. Elpidia Carter and Harriet Candelaria reach up to their Cart-In boxes at exactly the same time. R. Jarvis Brown turns a page. Ryne Hobratschk turns a page. ‘Type of Thing' Ken Hindle looks up a routing code. Some with their chin in their hand. Robert Atkins turns a page even as he's crosschecking something on that page. Ann Williams turns a page. Ed Shackleford searches a file for a supporting document. Joe Biron-Maint turns a page. Ken Wax turns a page. David Cusk turns a page. Lane Dean Jr. rounds his lips and breathes deeply in and out like that and bends to a new file. Ken Wax turns a page. Anand Singh closes and opens his dominant hand several times while studying a muscle in his wrist. Sandra Pounder straightens slightly and swings her head in a neck-stretching arc and leans forward again to examine a page. Howard Cardwell turns a page. Most sit up straight but lean forward at the waist, which reduces neck fatigue. Boris Kratz turns a page. Olive Borden raises the little hinged flag on her empty 402-C box. Ellis Ross starts to turn a page and then stops to recheck something higher up on the page. Bob McKenzie hawks mucus without looking up. ‘Groovy' Bruce Channing worries his lower lip with a pen's pocket clip. Ann Williams sniffs and turns a page. Matt Redgate turns a page. Paul Howe opens a drawer and looks inside and closes the drawer without taking anything out. Howard Cardwell turns a page. Two walls' paneling painted over in Baker-Miller pink. R. Jarvis Brown turns a page. One Chalk per row, four rows per column, six columns. Elpidia Carter turns a page. Robert Atkins's lips are soundlessly moving. ‘Groovy' Bruce Channing turns a page. Latrice Theakston turns a page with a long purple nail. Ken Wax turns a page. Chris Fogle turns a page. Rosellen Brown turns a page. Chris Acquistipace signs a Memo 20. Harriet Candelaria turns a page. Anand Singh turns a page. Ed Shackleford turns a page. Two clocks, two ghosts, one square acre of hidden mirror. Ken Wax turns a page. Jay Landauer feels absently at his face. Every love story is a ghost story. Ryne Hobratschk turns a page. Matt Redgate turns a page. Olive Borden stands and raises her hand with three fingers out for the cart boy. David Cusk turns a page. Elpidia Carter turns a page. Exterior temperature/humidity 96°/74%. Howard Cardwell turns a page. Bob McKenzie still hasn't spit. Lane Dean Jr. turns a page. Chris Acquistipace turns a page. Ryne Hobratschk turns a page. The cart comes up the group room's right side with its squeaky wheel. Two others in the third Chalk's row also stand. Harriet Candelaria turns a page. R. Jarvis Brown turns a page. Paul Howe turns a page. Ken Wax turns a page. Joe Biron-Maint turns a page. Ann Williams turns a page.
Joycean
geeuw
self-indulgent literary masturbation
boek
weigeren
Er is geen §51?!!
literatuur
gestorven
onafgewerkt
The Pale King
*
pretentieus
Jared Diamond's laatste in twee regels: “Kunnen we dingen leren van traditionele samenlevingen genre !Kung en Yanomami? Welja, we kunnen daar sommige dingen van leren.”
Diamond heeft tientallen jaren gespendeerd bij verschillende stammen van Nieuw-Guinea, en hij heeft veel gesproken met antropologen en dingen gelezen, en dan heeft hij, niet écht gehinderd door enorm veel kennis van zaken, een boek geschreven dat een mengeling is van persoonlijke herinneringen, notities over het dagelijkse leven zoals hij dat ervaart, en niet meteen wetenschappelijk gefundeerde opinies.
Niet dat ik een nieuwe Guns, Germs and Steel verwachtte, maar het voortdurende over-en-weer-schipperen tussen anecdotes zonder echte historische context over “primitieve” maatschappijen en veralgemeningen zonder echte diepgang over “onze” maatschappij werd redelijk snel redelijk vermoeiend. En saai.
En, net zoals ik mensen die “Micro$oft Windoze” schrijven zeer moeilijk ernstig kan nemen, had ik het ook heel erg moeilijk van zodra hij consistent “WEIRD” begint te gebruiken als acroniem voor “Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic societies”.
Afijn. Hier en daar wat boeiende stukken, maar na meer dan 500 bladzijden vond ik: niet echt de moeite waard. En ook: schrijf in ‘s hemelsnaam een autobiografie, dat zou vele keren boeiender zijn.
...maar wat een opluchting, nog eens een goed boek te kunnen lezen. Een verhaal met een begin, een midden en een einde (en een proloog en een epiloog), met personages en emoties, met een wereld en alles.
Iain M. Banks doet een Culture-boek dat geen Culture-boek is, met overal inversions. Het gebeurt wel degelijk af in het Culture-universum, met twee personages die van Culture komen, maar de twee verhalen worden verteld door niet-Culture-mensen. En die niets weten van ruimteschepen, andere planeten, of wat dan ook van technologie.
Want het verhaal speelt zich af op een vaag laat-middeleeuwse wereld. Aan één kant Quience, de wat neurotische koning van Haspidus, die sinds een paar jaar een nieuwe lijfarts heeft, Vosill (een vrouw! ongezien!). Aan de andere kant, een halve wereld verwijderd, generaal UrLeyn, Eerste Protector van het Protectoraat van Tassasen, die net de vorige koning omver heeft geworpen en zeer voorzichtig ideeën die in de richting van vreemde dingen zoals mensenrechten en dergelijke probeert in te voeren, maar daarbij botst tegen de adel. Hij heeft sinds een paar jaar een nieuwe bodyguard, DeWar.
Vosill's verhaal wordt verteld door haar assistent, die tegelijkertijd spioneert voor een mysterieuze “meester”, die in een samenzwering blijkt te zitten die het niet echt goed voorheeft met koning Quience. DeWar's verhaal wordt (blijkt in de epiloog) verteld door een concubine van UrLeyn.
Ik vermoed dat dit boek te lezen is voor wie geen andere Culture-boeken kent, maar het verandert de ervaring wel volledig. Vosill en DeWar zijn wellicht agenten van Contact, de “afdeling” van Culture die verantwoordelijk is voor, wel ja, contact met niet-Culture-samenlevingen. Ze zijn misschien al meer dan tweehonderd jaar oud en in perfecte gezondheid, ze hebben misschien al op dozijnen planeten geleefd in een hele reeks rollen en hoedanigheden, ze hebben de kennis van duizenden jaren beschaving in het hoofd en misschien hebben ze wel geheime wapens – robots en zo.
Dat maakt het allemaal bitterzoet, want als lezer weet ik dat ze bij wijze van spreken op elk moment in een vliegende schotel zouden kunnen stappen. En toch maakt het ze niet on-betrokken of cynisch: in tegendeel. Het zijn volledig meerdimensionale vlees-en-bloed-personages. Met gevoelens en een (gemeenschappelijk) verleden en dromen. Die onder meer worstelen met de manier van omgaan met werelden zoals die waar ze nu zijn: moeten ze ingrijpen om de zaken te proberen beter maken, of net niet?
DeWar, aan de kant van de revolutionair, kiest ervoor om niet in te grijpen. Hij ziet dingen gebeuren en hij zou misschien kunnen helpen, maar in zijn ethisch systeem kan hij het niet verantwoorden: acties kunnen ongekende consequenties hebben, en het is niet aan hem om de wereld te veranderen.
Vosill, aan de kant van de koning, kiest ervoor om zeer, zeer subtiel in te grijpen. Bijna terloops brengt ze de koning waarden als respect voor niet-adellijke mensen bij, introduceert ze ideeën over geneeskunde en wetenschap.
Eén van beide verandert “zijn” maatschappij, de andere ziet alles de verdoemenis in gaan. Eén van beide vindt persoonlijk geluk, de andere absoluut niet. Wie maakte de juiste keuzes?
‘t Is spannend, ‘t is ontroerend, ‘t is romantisch, ‘t zit slim in mekaar, het verhaal klopt als een bus: ik heb het met bijzonder veel plezier gelezen. Zeer aangeraden (maar dus niét als eerste Culture-boek).
En verdju dat Iain Banks dood is en geen boeken meer kan schrijven. Fuck.
Elk moment nu moet het komen, dacht ik bijna duizend bladzijden lang. Elk moment nu moet dit een goed boek worden, met echte personages en een echt plot en een echte wereld en zo. Overal werd er over dat boek gesproken, elke krant had een uitstekende review, iedereen zei mij: dát moet ge lezen.
Helaas, neen.
Duizend pagina's met herhaling, en herhaling. En herhaling. En ook, euh, had ik al gezegd “herhaling”? Ik denk niet dat ik overdrijf als er zeker dertig bladzijden beschrijvingen van borsten zijn – waarvan twee derden Aomame's zelfbeklag dat haar borsten te klein zijn en niet allebei even groot. Tel daar nog alle hersenpijndoend slechte omschrijvingen van sex bij, en meer specifiek van de genitaliën van Tengo en wie ze precies in de handen houdt, en ik denk dat we op 10% van het hele boek komen.
Aomame's ouders waren in een soort Getuigen van Jehova, Tengo's moeder is weg en het werk van zijn vader was aan deuren gaan kloppen en mensen kijk-en luistergeld doen betalen. Aomame en Tengo zaten twee jaar in de zelfde lagere school. Zij werd gepest of toch zeker genegeerd, hij was een kindgenie, sterk in wiskunde en in sport. Ze hielden één keer elkaars handen vast, als ze tien waren, en daarna nooit meer en (euh ja, sorry, het is zo) nu twintig jaar blijkt dat ze allebei al heel hun leven op elkaar verliefd zijn.
Tengo geeft les wiskunde op een soort studiebureau-school en schrijft na zijn uren; hij herschrijft op aansturen van zijn uitgever een manuscript van een zeventienjarig meisje, Fuka-Eri. Aomame werkt als personal trainer en oh ja, ook als huurmoordenaar om vrouwenmishandelaars te dispatchen.
Het manuscript wordt uitgegeven en wordt een bestseller. Het beschrijft een wereld met kleine mensen die uit de mond van dode geiten komen en die Ho ho zeggen en luchtpoppen (niet poppen-barbie, wel poppen-insekten) maken, en het gaat over een soort ontdubbeling van mensen op een Body Snatchers-achtige manier en over perceivers en receivers, enfin, ‘t maakt allemaal niet zo heel erg veel uit, want ondanks de talloze herhalingen dat alles toch wel heel erg vreemd is, en ettelijke pagina' expositie, liet het mij allemaal redelijk Siberisch koud. En wordt geen enkele vraag beantwoord.
Het duurt een eeuw voor Tengo en Aomame beseffen dat ze in een soort alternatieve wereld terecht gekomen zijn, en wel de wereld die Tengo in het herschreven manuscript zelf mee uitgewerkt lijkt te hebben.
Er is sprake van een soort sekte met een leider, die de vader blijkt te zijn van Fuka-Eri, en oh ja die mens verkracht op de één of andere manier kleine meisjes maar niet echt, en dan besluit de opdrachtgeefster van Aomame dat hij dood moet, en dan gebeurt dat, en dan moet Aomame onderduiken en Tengo ook want Fuka-Eri is bij hem ondergedoken.
En, urgh, het duurt maar en het duurt maar. Ik denk dat Murakami niet goed meer wist hoe een trilogie te trekken uit een verhaal dat al na anderhalf boek echt álle stoom kwijt was, want in het derde deel komt er nog een derde hoofdpersonage bij, Ushikawa (wel zeker dertig pagina's met keer op keer de omschrijving van zijn vreemde hoofd), die op aansturen van die sekte zoekt naar Aomame en haar via Tengo op het spoor komt.
Niet dat het ooit echt spannend wordt of zo: de twee momenten dat er een zweem van spanning in de lucht dreigt te hangen, worden elk vakkundig door hun eigen deus ex machina de kop ingedrukt. En ook niet dat er ooit diepgang of zo komt: het is bijna bewonderenswaardig hoeveel woorden Murakami over personages kan schrijven zonder ze ook maar op enige manier anders dan eendimensionaal te maken.
Fuka-Eri en Aomame bestaan in functie van hun lichaam (mager met dikke tetten en gespierd met ongelijke kleine tetten, respectievelijk), en Tengo is een soort superman: uitstekend schrijver, uitstekend sportman, leert een instrument op een week tijd, wiskundegenie, aantrekkelijk voor alle vrouwen.
‘t Zal wel literatuur zijn, en ik zal er wel niets van begrepen hebben, maar ik vond dit verbijsterend slecht. Interessante premisse, goed begin, gevolgd door honderden en honderden (en honderden) bladzijden alsmaar slechter geschreven luie en saaie herhaling, en dan op een bladzijde of vijf een einde dat niet de minste voldoening schenkt.
By the way: ook bijzonder slecht vertaald. Het leest bij tijden als een slechte scanlation van een derderangsmanga. Pijnlijk.
Ik heb er langer over gedaan dan verwacht, en dat ligt maar deels aan het boek zelf. Vintage Banks, luidoplach-grappig bij momenten, nadenkstemmend bij andere momenten, een reeks verhaallijnen door elkaar die uiteindelijk wel allemaal samen komen, maar dat g'er uw hoofd bij moet houden.
En dat dat niet evident was met proclamaties van kinderen, verjaardagsfeesten, aperitieven in het park en aanverwante sociaaldoenerigheden.
Meer dan in andere boeken zijn de Minds zelf hoofdpersonages, van de Sleeper Service – een ex-Culture GSV die zich nu tot Eccentric heeft omgedoopt en extravangante tableaux vivants (of morts, of comateux) maakt met mensen die hun lichaam hebben laten opslaan – tot een schimmige groep van onder meer veteranen van de Culture-Idiraanse oorlog, de Interesting Times Gang.
En dat ze het absoluut niet allemaal per definitie eens met elkaar zijn, of zelfs maar het beste voorhebben met iedereen.
Daarnaast: Genar-Hofoen, een excentrieke Special Circumstances-agent, die het meer dan naar zijn zin heeft bij de Affront, bijna karikaturaal (maar dan expliciet bedoeld) gemene aliens, die hun hele wereld genetisch gemanipuleerd hebben om zo veel mogelijk hun omgeving te terroriseren. Beesten kweken om bang te zijn van Affront, en om als bal te dienen in een soort squash, bijvoorbeeld.
Daarnaast ook: Dajeil, ex van Genar-Hofoen, stormachtige relatie achter de rug en nu redelijk neurotisch al veertig jaar zwanger van hem, en dat ze weigert te bevallen.
Euh ja, dat soort situaties. Tegen een achtergrond waar er in het universum een Excession opduikt: een onbekend iets dat alles zou kunnen veranderen, met reizen tussen universa en alles – maar dat quasi meteen een casus belli wordt tussen Affront en Culture.
De prijs waard, al was het voor de machtig smakelijke omschrijvingen van martelingen en andere degoutantigheden door de Affront: ze zijn zo door en en door gemeen dat het bijna onmogelijk is om ze niet sympathiek te vinden.
Dunk en Egg zijn op weg naar Winterfell, om er Beron Stark te helpen vechten tegen de Greyjoys die vikingachtige raids doen op de kusten.
Op weg komen ze te weten dat er een toernooi zal zijn voor het huwelijk van Lord Butterwell, een schatrijke mens die “niet mee had gedaan” in de Blackfyre-historie en op de twee paarden gewed had door zijn ene zoon voor Daeron en zijn andere voor Daemon te laten vechten.
De eerste prijs van het toernooi is een drakenei, en er zijn verbazend veel ridders aanwezig. Die verbazend vaag zijn over hun identiteit.
Complotten en alles, en jawel: 't is weer van Blackfyre. Er gebeurt minder in The Mystery Knight dan in de vorige twee boeken, maar het wordt alsmaar duidelijker dat de nijd van de Blackfyres tegen de Targaryens heel heel erg diep zit.
En hoe meer ik ervan lees, hoe meer ik er zeker van ben dat het niet anders dan relevant kan zijn in Song of Ice & Fire.
Een jaar na het toernooi van Ashford, en alsof het nog niet erg genoeg was met dramatische gebeurtenissen: in de lente van 209 sterven vele tienduizenden in Westeros aan een epidemie. The Great Spring Sickness kijkt niet naar rang of stand: in King's Landing sterft bijna de helft van de bevolking. Koning Daeron de Goede moet eraan geloven, en ook Valarr en Matarys, de zonen van zijn oudste zoon en zijn onmiddellijke erfgenamen.
De troon gaat naar Daeron's tweede, Aeris I, een boekenwurm zonder kinderen. De derde zoon, Rhaegal, heeft een zwak gestel en wordt verondersteld krankzinnig te zijn, en de vierde zoon, Maekar, heeft zich na Ashford mokkend teruggetrokken in zijn kasteel.
Tegen die (verre) achtergrond zwerven Dunk en Egg door het land. In het begin van The Sworn Sword zijn ze tijdelijk in dienst bij Ser Eustace Osgrey, een verbitterde oude man die vroeger heer was van de wijde omgeving, maar nu alleen nog een armetierig kasteel over heeft een een klein lapje grond.
Een lapje grond, dat dan ook nog eens helemaal verdroogd raakt, omdat er geen regen komt en de rivier blijkt ingedamd te zijn.
Bij een verkenning verwondt ene Ser Bennis the Brown, ook in dienst bij Osgrey, een horige van het kasteel van de buren, en hoe verarmd ook, Osgrey beseft dat zoiets niet kan. Hij stuurt Dunk en Egg op het kasteel af om te gaan onderhandelen met de Rode Weduwe, de kasteeldame die al vier echtgenoten heeft achter zich gelaten, en waarvan gezegd wordt dat het een gifmengster is en een tovenares.
Nogmaals een fijn verhaal, en nogmaals: bijna even wijs om lezen voor het verhaal als voor de achtergrond. Behalve de omstandigheden van het moment (de erfopvolging van Daerys II), komen we meer te weten over de Blackfyre Rebellion, en dat lijkt in A Song of Ice and Fire ook alsmaar belangrijker te worden.
Waar het in het kort op neerkomt, is dat de vader van Daeron II, Aegon IV (the Unworthy) in zijn leven stapels (en stapels en stapels en stapels) bastaarden heeft gemaakt. Geen probleem, hoor ik u zeggen, dat heeft Robert Baratheon ook gedaan, toch?
Ha, wel, het probleem is tweeërlei: om te beginnen was Aegon er absoluut niet discreet over en deed hij het met alles en iedereen, ook met vrouwen van adel, en ging hij zelfs zo ver om aan één van zijn bastaarden Blackfyre te geven, het voorouderlijke zwaard van de Targaryens te geven. En nog veel erger: op zijn doodsbed heeft hij – dat is het prerogatief van een koning – zijn bastaarden wettelijk verklaard.
Niet alleen die ene die hij Blackfyre gegeven had en die zich nu Daemon Blackfyre noemde en die daarmee meteen tweede in lijn voor de troon werd, maar allemaal. Zucht.
En vandaar Blackfyre Rebellion, en honderd jaar (ja, mogelijks tot aan en voorbij Game of Thrones) Blackfyre-pretendenten voor de troon, die blijven vasthouden aan Daemon Blackfyre als enige legitieme erfgenaam van Aegon IV in plaats van Daeron II. (De redenering is een mengeling van “waarom zou Aegon anders het zwaard aan Daemon gegeven hebben, als het niet was om zijn intenties duidelijk te maken” en “Daeron was eigenlijk geen zoon van Aegon, maar wel van een affaire tussen Aegon's vrouw en Aemon, de broer van Aegon”).
Euh ja. ‘t Wordt redelijk geeky, ja. Maar het heeft allemaal zijn relevantie!
Opnieuw para-legaal gelezen, vrees ik. Het verhaal is oorspronkelijk verschenen in Legends II: New Short Novels by the Masters of Modern Fantasy, dat ik gekocht heb, dat in mijn bibliotheek staat en dat ik –weet ik heel zeker– graag gelezen heb, maar opnieuw: ik herinner het mij niet. En ik herinner me uit Legends II bijvoorbeeld wel Neil Gaiman's Monarch of the Glen, en het verhaal van Robin Hobb, en Raymond E Feist.
Dus misschien wel ja: zelfs al is het een fijn verhaal om te lezen, en al zou het in principe op zichzelf kunnen staan, vrees ik dat het een beetje te hoog van informatiedichtheid is voor mensen die helemaal niets van Ice & Fire (willen) weten.
Het hele Song of Ice and Fire tot nog toe is erdoor gejaagd, en elke dag een Culture-boek lezen, da's gelijk een beetje respectloos. Dus dacht ik: tijd om eens Tales of Dunk and Egg te lezen, de Song of Ice and Fire prequels-enfin-tussenquels-min-of-meer.
Negentig jaar vóór A Game of Thrones, in Westeros. Daeron de Goede (Daeron II Targaryen) is 25 jaar koning.
Dunk is de schildknaap van Ser Arlan of Pennytree, een ridder zonder meester (“hedge knight” klinkt zoveel mooier en poëtischer, vind ik). Dunk is een (zeer grote) jongen van Fleabottom (de sloppenwijk van King's Landing). Arlan sterft, maar riddert Dunk net voor zijn dood. Op weg naar het toernooi van Ashford komt Dunk (ondertussen Ser Duncan) een kale staljongen tegen, Egg, die absoluut zijn schildknaap wil zijn.
Dunk ziet dat niet zitten, maar uiteindelijk wurmt Egg zich een weg in Dunk's dienst, en ook wel in zijn hart.
En dan is er een uit de hand gelopen incident met Prins Aerion Targaryen (kleinzoon van Daeron en de schlechte schlechterik van dienst), en blijkt Egg de jongere broer van Aerion te zijn. De jongen die later koning Aegon V zal zijn, Aegon the Unlikely, de vierde zoon van Maekar, die ook al de vierde zoon van Daeron was – en de jongere broer trouwens van Maester Aemon van de Night's Watch.
Het toernooi wordt een impromptu gerechtelijk toernooi, wegens lèse-majesté van Dunk. Met meer dan bijzonder verregaande gevolgen voor de hele geschiedenis van Westeros.
Er is ook een graphic novel van in zes delen, maar ik heb het gelezen als een para-legaal gedownload ebook, en het rare van de zaak: ik moet dit een eeuw geleden ook al gelezen hebben, en er niets van onthouden hebben. De anthologie waarin dit verscheen, Legends: Short Novels by the Masters of Modern Fantasy uit 1998, staat in mijn bibliotheek en heb ik bijzonder graag gelezen. Ik herinner me dat ik vooral uitkeek naar de verhalen van Pratchett, Stephen King en Ursula K. Le Guin, ‘t moet zijn dat het verhaal van George R.R. Martin vijftien jaar geleden weinig of geen indruk nagelaten heeft.
Na (manifest dus her-)lezing vond ik: een fijn verhaal, met sympathieke personages, veel vaart en verrassend veel diepgang, en terloops machtig interessant voor wie meer dan een vluchtige interesse heeft in (de geschiedenis van) Westeros en aanverwanten.
Bijzonder blij dat Martin zegt dat hij er een hele reeks van plant te schrijven.
Op papier klinkt het vreselijk arty farty: een verhaallijn vooruit in de tijd, een verhaallijn achteruit in de tijd, een proloog en epiloog daar los van, en flashbacks overal. Maar in Use of Weapons werkt het, en werkt het uitstekend.
Zakalwe is niet in de Culture geboren, en maakt er ook niet volledig deel van uit: geen drugsklieren, geen geslachtsveranderingen, geen zware gen-aanpassingen. Maar hij is wel een agent van Special Circumstances, gespecialiseerd in interventies in werelden die op zijn thuiswereld lijken: ruwweg tussen feodaal en interbellum-op-Aarde.
Van het genre waar zinloze oorlogen gevochten worden met tanks en vliegtuigen, waar soldaten sterven voor nonsens, en waar een uitstekende generaal die wéét welke wapens hij hoe moet inzetten, het verschil kan maken. En zo iemand is Zakalwe.
Een vreemde man, die in niets gelooft en getormenteerd door zijn verleden door het leven gaat, maar wel briljant.
In de genummerde hoofdstukken (1, 2, 3, ...) lezen we hoe Diziet Sma, zijn “handler”, hem voor één laatste job probeert in te lijven. En hoe dat uiteindelijk lukt, en hoe die job in zijn werk gaat. Spannend, leutig om lezen, een boekje op zich.
In de hoofdstukken met Romeinse nummers (XIII, XII, XI, ...) zien we in omgekeerd chronologische volgorde hoe Zakalwe Zakalwe werd, met opdracht na opdracht voor Special Circumstances: die keer dat hij met gebroken benen in een vulkaan gedumpt werd, die keer dat zijn hoofd letterlijk afgehakt werd en de Culture er met seconden overschot bij was, die keer dat hij als free-lancer probeerde goed te doen maar alleen maar slecht deed. En, langzamerhand, terug in de tijd naar zijn oorsprong en zijn jeugd.
Waar iets ergs gebeurd moet zijn: hij is doodsbang van witte stoelen, hij zit met de relatie met zijn twee zussen en een pseudo-adoptiebroer – en dat wordt alsmaar duidelijker in flashback na flashback.
Bijzonder zeer goed. Zeer, zéér goed.
Jernau Morat Gurgeh speelt spelen. Bordspelen in twee of drie of meer dimensies, kaartspelen, combinaties van allerlei. Hij is beroemd, één van de beste zoniet de allerbeste in wat hij doet in de hele Culture, en hij begint zich wat te vervelen.
En dan vraagt de Special Circumstances-afdeling van de Contact-afdeling die zich bezighoudt met contact met (en inmenging in) niet-Culture-culturen of hij geïntereseerd zou zijn in een missie. Ze vertellen hem niet meer, en ‘t is pas nadat een oude vriend van hem die uit die Special Circumstances gegooid is, hem chanteert, dat hij instemt om mee te werken.
De opdracht: reis naar het Rijk van Azad, twee jaar ver weg, en speel er het gelijknamige spel, Azad. Azad (het spel) is ongelooflijk complex, en het komt er min of meer op neer dat de hele maatschappij van het Rijk Azad in het spel terugkomt. E ook omgekeerd: het spel houdt het Rijk al milennia op de been, de winnaar van het spel wordt uiteindelijk keizer.
Gurgeh studeert twee jaar op Azad, en begint aan het grote x-jaarlijkse toernooi. Iedereen gaat ervan uit dat hij quasi kansloos is – de allerbeste Azad-spelers doen er heel hun leven over om het spel te leren – maar uiteindelijk blijkt dat hij het onverwacht goed doet.
Hij speelt in naam van en voor de Culture, maar moet zich ook helemaal inleven in een voor hem volledig vreemde wereld. Gurgeh is quasi emotieloos en lijkt koud, maar alle plotwendingen in het boek hebben te maken met zijn emoties: schaamte omdat hij nodeloos vals speelde doet hem uiteindelijk naar Special Circumstances stappen, woede over het onrecht in Azad doet hem een cruciale wedstrijd winnen, en ook het einde heeft te maken met de reis die hij in zijn hoofd aflegt.
Allemaal niveaus, allemaal dingen. Culture is space opera, wordt er dan gezegd, en dan verwachten we grote troepenbewegingen en a plot of thousands. Dit is een klein verhaal: een aantal personages vóór Gurgeh vertrekt, een kleiner aantal personages als hij vertrokken is en aan het spelen is, en geen locaties om van te spreken buiten zijn huis, een ruimteschip, de plaats waar er gespeeld wordt, en het keizerlijk paleis waar de finale gespeeld wordt.
Zeer goed, maar niet uitstekend.
Het was de bedoeling een kortverhaal te schrijven, zei Neil Gaiman in zijn nawoord, maar toen werd het plots een novelle. Een boekje en geen boek, want serieus: 192 bladzijden, dat is toch wel echt heel erg weinig.
Een goed boekje, daar niet van. Niet dat het echt verrassend of zo was: “standaard” Gaiman-mythologie met weerhaken in ‘s mensens gevoelens. Een beetje Neverwhere, een beetje Stardust, en een redelijke schep Sandman. Dat laatste vooral: ik had voortdurend de indruk dat het een story arc uit Sandman had kunnen zijn.
En dat is absoluut niet verkeerd. Gaiman gewoontjes is nog altijd uitstekend. Dit is kort, to the point, maar venijniger en volwassener dan het op het eerste zicht lijkt. En het had natuurlijk vele keren langer kunnen zijn, maar dan was het niet half zo goed geweest, denk ik.
Het hoofdpersonage moet ergens midden fo eind de 40 zijn. Hij komt net van vermoedelijk een begrafenis (zijn vader? moeder?), hij keert terug naar waar hij woonde als hij klein was. Het huis is al een tijd afgebroken en de grond verkaveld. Hij rijdt een beetje verder, tot op het einde van de laan, waar nog altijd de boerderij van de Hempstocks – grootmoeder, moeder en Lettie, dochter van elf – staat.
En dan herinnert hij zich wat er gebeurde toen hij zeven was. En dat de vijver écht een oceaan op het einde van de laan is, en de Hempstocks niet wat ze lijken.
Jazeker: dit is een sprookje dat ook door tieners kan gelezen worden, maar zij staan nog te dicht op hun verleden. Het venijn zit hem in de heimwee: ik ben ongeveer zo oud als de protagonist, en soms komt het behoorlijk hard aan.
The late, great Iain (M.) Banks's eerste Culture-boek – en ik was begot vergeten dat het hoofdpersonage een afkeer heeft van Culture, en aan de andere kant van een oorlog tussen Idarans en Culture staat. (Waarschuwing: heel veel “een soort X-achtige” op komst.)
Het voelt niet heel erg coherent aan, bij momenten: een opeenvolging van fijne scènes met personages die wel OK zijn in een wereld die zeer goed in mekaar steekt, maar de som van de delen maakt er geen perfect geheel van.
Heel in het kort gaat het om een Mind, een hyperintelligente machine die op de vlucht is voor de Idarans, een soort onsterfelijke religieuze fanatici die al duizenden jaren oorlog voeren tegen zowat alles en nu ook the Culture tegengekomen zijn. Die ind heeft zich verborgen op een soort taboe-achtige planeet.
Die planeet wordt bewaakt door de Dra'Azon, een soort godachtige wezens, die niemand op de planeet toelaten behalve een paar Changers. Eén van die Changers, Horza, heeft een afkeer voor al wat Culture is (wegens moreel corrupt en machines doen alles en zo), werkt nu voor de Idirans, en is dus perfect geschikt om die Mind te proberen terugvinden.
Een tal set pieces verder (een martelscène, een soort intergalactisch pokerachtig spel met emoties en echte doden op een gedoemde Orbital, bijna opgevreten door religieuze fanatici) neemt Horza het uitzicht aan van een soort piratenkapitein, en komt hij uiteindelijk met een gemengd groepje piraten en een gevangen genomen Culture-geheimagente, op de planeet in kwestie toe.
Volgen kluten en esbattementen, ontknoping, en epiloog.
De epiloog maakt nog eens ten overvloede duidelijk dat het allemaal in het grotere beeld eigenlijk bijzonder zeer futiel was.
Um ja. Het had een uitstekend boek kunnen zijn, ik vind het na herlezen gewoon goed.
Ahum, ja. Het komt allemaal tot een conclusie, maar mijn hoofd eraf als wat ik dacht een trilogie te zijn, niet ineens zeker vijf boeken zal worden.
(Even later: de internets bevestigen mijzo op het erste gezicht niet dat het waar is, maar zoals ik dus zei: mijn kop eraf als het niet zo is.)
Het is natuurlijk allemaal een béétje voorspelbaar: als er een wormhole-achtig iets in het zonnestelsel verschijnt, is het maar logisch dat de hoofdpersonages van de vorige boeken er zullen door vliegen. En als er alien-achtige dingen zijn, die onder meer een aantal voormalige hoofdpersonages hebben opgevreten, maar dat die misschien niet echt dood zijn, dat ze op de één of andere manier zullen terugkomen.
Maar goed, binnen de parameters een degelijk boek. Punten af omdat het soms te duidelijk uitgerokken was, punten bij omdat het niet te opvallen was, en omdat het proper deuren naar vervolgen openzet.
Een aantal degelijke nieuwe personages bij, bestaande personages verder uitgediept, en ik ben bijzonder benieuwd naar een vervolg.
(En ‘t zou mij ook niet verbazen dat er een film of zo van komt.)
Dát boek moet ge eens lezen! Dát is het boek waardoor ik definitief vegetariër ben geworden!
Ik heb niets tegen vegetarisch eten. Verre van – ik weet ook wel dat het niet houdbaar is, de manier waarop er industrieel aan vlees- en visverwerking gedaan wordt. Niet eens alleen ethisch onhoudbaar, maar ook gewoon praktisch onhoudbaar, uit een beperkt aantal grondstoffen-standpunt.
Wat mij betreft stappen we best over naar een dieet van grotendeels proteïnes uit insekten en gelijkaardige (yum, garnalen) – en voor de zondagen en feestdagen ethisch gekweekte, goed verzorgde, gelukkige beesten. Respectvol geslacht en verwerkt, met kennis van zaken klaargemaakt, en dus immens lekker.
Maar bon, ik kon even niet slapen, en ik dacht: waarom lees ik niet eens dat boek, waarvan ik ontelbare mensen heb horen zeggen dat ze na het lezen ervan nog nauwelijks aan biefstuk meer konden denken zonder te kokhalzen?
Komt erbij dat ik heel graag Everything is Illuminated gelezen heb, en idem voor Extremely Loud and Incredibly Close, dus what the hey.
Helaas.
Ergens in het begin van het boek schrijft Foer iets als “at the risk of losing my credibility on page 13”. Ik ga niet zeggen dat hij zijn geloofwaardigheid daar al helemaal kwijtgespeeld was, maar het was wél met de ene na de andere oogrol dat ik begon te lezen.
Dat hij komt uit een familie zonder eetcultuur. Dat het allemaal zo Amerikaans is. Dat hij tot zijn negen jaar niet besefte dat kip van kippen gemaakt is. Dat hij de eerste 26 jaar van zijn leven niets van dieren moest weten tot hij zijn eerste hond kocht. “Zucht”, denk ik dan.
En dan, nauwelijks begonnen, begint hij mij écht te irriteren. Om op een shockerende manier aan te tonen hoe akelig het wel is om dieren te eten, doet hij een soort advocaat van de duivel slash ab absurdum met honden.
A simple trick from the backyard astronomer: if you are having trouble seeing something, look slightly away from it. The most light-sensitive parts of our eyes (those we need to see dim objects) are on the edges of the region we normally use for focusing.
Eating animals has an invisible quality. Thinking about dogs, and their relationship to the animals we eat, is one way of looking askance and making something invisible visible.
gaff
Slamming a gaff into the side, fin, or even the eye of a fish creates a bloody but effective handle to help haul it on deck.
Looking past the ritualism, my mind kept returning tot the fish in these videos, to the moment when the gaff is between the fisher's hand and the creature's eye....
No reader of this book would tolerate someone swinging a pickax at a dog's face. Nothing could be more obvious or less in need of explanation.
Animals
Nothing could seem more “natural” than the boundary between humans and animals.
Broiler chickens
You probably though that chickens were chickens. But for over the past century there have actually been two kinds of chickens - broilers and layers.
Pigs
If pig intelligence has been part of America's barnyard folklore, that same lore has imagined fish and chickens as expecially stupid Are they?
Another why: Why would a farmer lock the doors of his turkey farm?
It can't be because he's afraid someone will steal his equipment or animals. [...] A farmer doesn't lock his doors because he's afraid his animals will escape. (Turkey's can't turn doorknobs.)
In the three years I will spend immersed in animal agriculture, nothing will unsettle me more than the locked doors. Nothing will better capture the whole sad business of factory farming. And nothing will more strongly convince me to write this book.
dat
The power brokers of factory farming know that their business model depends on customers not being able to see (or hear about) what they do.
schelen
alles
You are not fed, forced to labor, or protected. You are not marked as a possession with brands or tagging. [...] The image of your motherly protection and care will be used in the second verse of Genesis [...] Jesus will invoke you as an image of protective love [...] But Genesis has not yet been written, nor Jesus born.
Basically, humans struck a deal with the animals we have named chickens, cows, pigs and so forth: we'll protect you, arrange food for you, etc., and in turn, your labor will be harnessed, your milk and eggs taken, and, at times you will be killed and eaten.
ping!
Eén raad: verspil tijd noch geld aan deze rotzooi. Sla zelfs dit stuk over, meer dan “dat zijn een paar uur die ik ook nooit meer terugkrijg” zou ik er eigenlijk niet over moeten zeggen.
Zoals Stephen Colbert onlangs zei: “I love your books. I love the rage they fill me with.” Een paar voorbeelden! Een bijzonder intelligent mens bekijkt een video waar het over Malthus gaat:
Knowlton paused the video. The mathematics of Malthus? A quick Internet search led him to information about a prominent nineteenth-century English mathematician and demographist named Thomas Robert Malthus, who had famously predicted an eventual global collapse due to overpopulation.
You don't say
(dringend!)
Langdon returned his focus to the iPhone, and within seconds was able to pull up a link to a digital offering of The Divine Comedy— freely accessible because it was in the public domain. When the page opened precisely to Canto 25, he had to admit he was impressed with the technology. I've got to stop being such a snob about leather-bound books, he reminded himself. E-books do have their moments.
Uuuurgh
The poem was disturbing and macabre, and hard to decipher. Use of the words doge and lagoon confirmed for Langdon beyond any doubt that the poem was indeed referencing Venice—a unique Italian water-world city made up of hundreds of interconnected lagoons and ruled for centuries by a Venetian head of state known as a doge.
Nooo, really?
Da Vinci Code
min of meer
Inferno?
dei ex machina
Ik heb maar één negatief punt: de slechteriken zijn echt wel minder-dan-eendimensionele slechteriken. Het zijn er van het genre “duister militair-industrieel complex”, en we krijgen zelfs geen begin van zwijm van verklaring wat of waarom.
Voor de rest: rollicking good fun, gelijk ze zeggen.
Het is een jaar na Leviathan Wakes, Jim Holden en crew doen klusjeswerk voor de Outer Planet Alliance (grote politiek-militaire speler nummer drie in het zonnestelsel, na Aarde en Mars).
Ganymedes, de grootste maan van Jupiter (en van het hele zonnestelsel trouwens — een wistjedatje), is de graanschuur van de mensheid: massief belangrijk, dus, maar ook fragiel: het blijft natuurlijk een artificieel ecosysteem.
En dan gaat het (wat hadt ge gedacht) mis: een gespannen situatie tussen marines van Aarde en Mars lijkt te ontploffen — maar het is geen gevecht tussen die twee, het is een soort monster dat meteen doet denken aan het alien gedoe uit het eerste boek, dat op één na iedere soldaat afslacht en Ganymedes in spiraal van system collapse duwt.
Crisis, natuurlijk: is het een alien? Is het een wapen van Mars dat losgeraakt is? Of van Aarde? Of van de OPA?
Alweer spannend, alweer vintage space opera, alweer goed. Een aantal bijkomende POVs, naast Jim Holden die (gelukkig) wat minder idealistisch en vlak blijkt te zijn, is er ook Roberta ‘Bobbie' Draper (die ene niet-afgeslachte soldaat), Praxidike Meng (wetenschapper op Ganymedes, op zoek naar zijn ontvoerde dochter), en Chrisjen Avasarala (de bejaarde assistant to the UN's undersecretary of executive administration, eigenlijk één van de meest machtige vrouwen op Aarde).
En een cliffhanger, gedomme. Abaddon's Gate (niets te maken met Warhammer, ga ik van uit) komt uit op 4 juni 2013.
Game of Thrones, maar dan in het echt. ‘t Is zo simpel als dat, en eigenlijk zou een mens bijna kunnen zeggen: Game of Thrones, da's gelijk wat Maurice Druon schreef over de laatste Capetingers, met een paar extra draken.
De boeken van Druon stonden al zo lang ik het mij kan herinneren in de bibliotheek van mijn ouders, en ik dénk dat we lang geleden ook de tv-serie uit de jaren 1970 moeten gezien hebben, maar ik herinner mij niet veel van. En de boeken, die had ik niet gelezen, schaam op mij.
Maar bij deze dus aan begonnen, en ho boy, zó wijs. Moord en sex en marteling en politiek en allianties en en verraad: hoera!
Verrassend kort, ook: ik dacht dat het veel langer zou zijn, dat eerste boek. Het voordeel/nadeel van digitaal lezen vermoed ik: geen echt aanvoelen hoeveel bladzijden er in totaal zijn – alleen de aanduiding van hoeveel uur er volgens de Kindle nog overblijven, geven mij tegenwoordig nog een idee.
Het verhaal is uiteraard allemaal op Wikipedia te vinden: ‘t is allemaal met Philips de Schone van Frankrijk en de Tempeliers, en Robert van Artesië die woest is op Mathilde (ook van Artesië) en hoe dat de honderdjarige oorlog in gang zet.
Van ganser harte aangeraden, dat spreekt.
Natuurlijk dat ik ook opgegroeid ben op Suske en Wiske. Het eerste album dat ik las, was De Koddige Kater. En daarna De Nerveuze Nerviërs. En dan bleek dat, net zoals mijn vader stapels tijdschriften van Spirou en Tintins liggen had, mijn moeder heelder (heelder) reeksen Sus en Wissen had.
Van de écht goeie, in de oude nog niet ingekleurde uitgaven: De koning drinkt, De Zwarte Madam, De Tartaarse helm, De tuf-Tuf-club – en epische verhalen zoals De Texasrakkers en De windmakers en De duistere diamant en De gouden cirkel (oooh zo triestig). Hooked, needless to say.
We hadden alle albums, tot ergens begin de jaren 1980: dan was het echt wel duidelijk dat het beste er af was – een alliteratie in de titel, een braaf verhaaltje dat telkens een doorslag was van iets anders, en hop, gedaan. En trouwens, tegen dan waren we ouder dan tien, en lazen we voornamelijk boeken zonder prentjes, en dus verdwenen Sus en Wis in de achtergrond.
Niét braaf, dat is hoe ik ze in mijn hoofd wou houden, ook veel later. En vandaar dat ik die nieuwere albums nooit gelezen heb.
Er ging een enorme reclamecampagne aan Amoras vooraf, met multimedia en geluid en Facebook en alles: het zou Suske en Wiske anders worden, voor een volwassener publiek. De uitgangspunten: hoe zou het eiland Amoras er in 2047 uitzien? En is huilen tijdens het lezen van een stripverhaal zo verkeerd? Niet in de gewone (“rode”) reeks, maar als een spin-off.
Bekende ingrediënten en uitgangspunten: Professor Barabas moet naar een congres om de wereldproblemen aan te kaarten en op te proberen lossen, Lambik is net ontslagen en heeft een idioot (en gevaarlijk) plan om “alles” weer in orde te krijgen, Suske en Wiske moeten voor Barabas zijn labo in de gaten houden, want hij vermoedt dat er mensen inbreken als hij er niet is.
En dan gaat het allemaal fout: Barabas wordt ontvoerd; Lambik (en Jerom, die hij op sleeptouw nam) komen aan de teletijdmachine prutsen, Suske en Wiske zaten er net in, en zij belanden ergens ter wereld, ergens in de tijd – dat snel blijkt Amoras te zijn, in 2047. Waar, op de een of andere manier, Barabas ook is: ontvoerd door niemand minder dan Krimson.
Verhaal degelijk, tekeningen in orde, her-verbeelding van hoofdpersonages uitstekend.
Ik vond het een zeer goed begin van verhaal. “Begin”, inderdaad, want ‘t eindigt op een cliffhanger. Ik heb denk ik iets meer dan zes euro betaalt voor het eerste nummer: ik ga dat met plezier betalen voor het tweede nummer ook. (Zelfs al had ik de indruk dat het gelijk wat kort was. En ik hoop dat de resolutie een duw krijgt, want het was wel blokkerig nu.)
Aangeraden, voor tieners en ouder.
Post cyber punk refererend naar de oude space opera meesters, zei Dirk De Bock, en meer dan dat heb ik niet nodig.
Knippe de poeze, zei mijn Kindle, en de eerste twee boeken stonden er.
En jawel: ik vond het helemaal in orde, dat eerste deel van de Expanse-reeks. Science Fiction zoals in de goede oude tijd: geen literatuur (‘t is noir en horror en space opera), absoluut geen harde SF (hoe werkt X? “it works... well” zegt de auteur in een interview achteraan), ook niet echt vreselijk vernieuwende dingen of zo (allemaal al gezien, zelfs), maar wel enorm wijs.
Twee personages: Holden, bijna pathologisch idealistisch, en Miller, een gedesillusioneerde politieagent (en, uiteindelijk, ex-politieagent) nemen elk om beurten een hoofdstuk voor hun rekening.
Holden's schip (een water-transporteur) komt een schip op drift tegen, ze gaan op onderzoek, en op ene paar man na wordt de hele bemanning opgeblazen. Door een schip dat lijkt van Mars te komen. En Holden maakt dat meteen kond aan het hele zonnestelsel – waarmee hij zo ongeveer meteen een oorlog doet beginnen.
De situatie is een geloofwaardig paar eeuw in de toekomst: de mensheid heeft Mars gekoloniseerd en is daar aan het terraformen, en verder zijn er honderden kleine en grote kolonies, op de grote manen en op asteroïden.
Het is ruwweg Aarde en/of Mars versus de anderen: mensen die geboren zijn waar er een open hemel is en echte zwaartekracht versus mensen die geboren zijn op stations met lage zwaartekracht.
Miller is een agent op Ceres. Hij krijgt een semi-officiële opdracht om een rijke dochter van mensen op Aarde te zoeken en terug te halen. Kidnappen, dus. Hoe meer hij te weten komt over het meisje, hoe meer hij er zich in verliest. En vastbijt. En dan blijkt hij uit te komen bij Jim Holden.
Avontuur! Schietpartijen en achtervolgingen! Aliens! Hoera!